Wat is de betekenis van de titel ‘rabbijn’?

De titel rabbijn betekent tegenwoordig ‘leraar in het Talmoedische Jodendom’, maar uit de literatuur blijkt dat de titel al in de 2e Tempelperiode werd gebruikt (dit is voor het ontstaan van Misjna en Talmoed).

De titel rabbijn wordt afgeleid van het zelfstandig naamwoord ‘Rav’, dat in het Hebreeuws ‘groot’ betekent. Deze term komt als zodanig niet voor in de Tora (Bijbel) maar in het late Misjna-Hebreeuws wordt de term vaak gebruikt als `meester’ tegenover een slaaf  (vgl. B.T. Berachot 10a en Misjna Soekot 2:9).
Pas rond het begin van de burgerlijke jaartelling werd deze titel gebruikelijk voor de Wijzen en Geleerden. Het woord ‘rabbi’ betekent letterlijk ‘mijn meester’. De oriëntaalse en Spaans-Portugese Joden (Sefardiem) spreken het uit als ‘ribbi’.

Daar een ononderbroken traditie van autorisatie (benoeming tot rabbijn) vanaf Mozes moet hebben plaatsgevonden mocht de rabbinale bevoegdheid alleen in Israël worden toegekend. De titel rabbi werd dus niet gedragen door de Babylonische geleerden die daarvoor in de plaats de titel ‘rav’ aannamen. De titel ‘rabbi’ heeft in de Talmoed dus betrekking op een Israëlische geleerde, terwijl de titel ‘rav’ een Babylonische wijze aanduidt.