Verhaal van Rosa Schlamowitz
Wethouder Venteweg 224
Op dit adres woonde Rosa Schlamowitz (13) heel kort in bij de familie Vink. Ze werd in 1940 ingeschreven op de woningkaart van de gemeente Reeuwijk, nu valt dit adres binnen de gemeente Gouda.
Op 11 juli 1929 werd Rosa geboren in Hamborn. Haar ouders waren Abraham en Chana Schlamowitz-Urbach. Rosa was enig kind. Vader Abraham was koopman. Sinds 1932 woonde het gezin in de Hagedornstrasse in Hamborn.
Begin 1939 stuurde Abraham en Chana hun toen 9-jarige dochtertje Rosa met een Kindertransport naar Nederland, hopende dat ze daar tenminste veilig zou zijn. De ouders wilden naar de VS emigreren, maar dat lukte niet.
Voordat Rosa in Gouda terecht kwam, woonde ze op verschillende adressen in Nederland. Eerst kwam ze in januari 1939 in Ruinen terecht in het Noordenhuis, vandaar ging ze naar Amerongen, vervolgens naar Amsterdam.
In een document van het Vluchtelingenbureau van het Ministerie van Binnenlandse Zaken zie je, dat Rosa vanuit het Burgerweeshuis in Amsterdam mocht worden opgenomen in het gezin van W.F. Nieuwenhuysen, die op de Mosseltrap 2 in Rotterdam woonde. Daar kwam ze half juli 1939 en woonde ze bijna een jaar. Helaas lag de Mosseltrap in de zone van het 14 mei bombardement van Rotterdam. Het gezin Nieuwenhuysen zal een ander onderkomen hebben moeten zoeken.
Op 19 oktober 1940 kwam Rosa even bij het gezin Vink op de Wethouder Venteweg wonen. Ze staat officieel voor een week ingeschreven op een woningkaart van het adres. Op 25 oktober werd ze alweer uitgeschreven naar Rotterdam. Daar woonde ze nog in de Erasmusstraat en op de Gordelweg.
Twee jaar later, op 12 oktober 1942, werd ze vanuit Rotterdam, vanaf Loods 24, gedeporteerd en gevangen gezet in Westerbork. Hier belandde ze in het weeshuis. Ze vroeg nog om onderzoek naar het aantal Joodse grootouders dat ze had. Met minder dan drie Joodse grootouders zou ze voor de nazi’s geen vol-Jood zijn. Door de twijfel die ze met deze vraag zaaide, bleef ze misschien nog vijf maanden in doorgangskamp Westerbork.
W. F. Nieuwenhuysen wierp zich volgens haar Joodse Raadkaart op als haar pleegvader. Ze zou gedoopt zijn en christelijk opgevoed. Er werd nog een christelijk doopbewijs opgestuurd, maar dat hielp niet. Zoals zo vaak zie je op de Joodse Raadkaarten hoezeer mensen van de Joodse Raad aan het lijntje werden gehouden en achter de feiten aan liepen. Er leek veel mogelijk, maar uiteindelijk lees je toch het gevreesde: ‘vermoedelijk op transport.’
Op 13 maart 1943 werd Rosa direct na aankomst vermoord in Sobibor.
Haar ouders bleven in Duitsland en stierven al ruim een jaar eerder in december 1941 in het ghetto van Riga. Nu herinnert een Stolperstein voor de jonge Rosa Schlamowitz ons aan haar naam en lot.