Verhaal van Herbert Asch, Gabriël Cohen, Isaäc Nico Goudsmit, Franz Hermann Selig Plato en Fritz Adolf Heinemann
Joodse Jeugdfarm op de Ridder van Catsweg 61
In de berm van de Ridder van Catsweg 61 plaatste Gunter Demnig op 5 november vijf Stolpersteine voor Herbert Asch, Gabriël Cohen, Isaäc Nico Goudsmit, Franz Hermann Selig Plato en Fritz Adolf Heinemann. Naast deze plek bevond zich ooit de Joodse Jeugdfarm. Het was een hoeve met een groot stuk land en een ophaalbrug over de sloot langs de weg. Een opleidingsinstituut in de tuinbouw voor jongelui die naar het mandaatgebied Palestina wilden.
Ik schrijf over dit adres en de Jeugdfarm in mijn boek ‘Hier Woonden – Stolpersteine Gouda’. Sinds 2012 liggen hier al negen Stolpersteine ter herinnering aan de leiding Manfred en Schoschana Litten-Serlui en de jongelui Jettie Aalsvel, Abraham Hamburger, Martijn Koppel, Leib Laub, Ernst Oppenheimer, Henriëtte Roos en Isi Tiefenbrunner.
Nu zijn daar in november 2022 vijf Stolpersteine bijgekomen voor nog eens vijf jonge mensen in de kracht van hun leven, die de nazi-terreur niet overleefden. Dit zijn ze.
Herbert Asch (26), geboren in Bremen in juni 1916, woonde anderhalf jaar op de Jeugdfarm. Hij vluchtte in 1938 uit nazi-Duitsland en meldde zich in augustus 1939 aan als leerling. In februari 1941 vertrok hij naar Voorst, daarna ging hij in de psychiatrische inrichting het Apeldoornse Bosch werken. Eind januari 1943 werd deze inrichting op een vreselijke manier ontruimd door de nazi’s. De patiënten werden direct naar Auschwitz gedeporteerd. Het personeel moest naar Westerbork. Hier trouwde Herbert nog met verpleegster Estella Gosschalk. Twee weken later, op 16 februari, werd het jonge paar gedeporteerd. Estella werd direct na aankomst in Auschwitz vermoord, Herbert twee maanden later op 30 april 1943.
Gabriël Cohen (19), geboren in Kalkar in januari 1924, woonde hier twee en een half jaar. Toen zijn vader in 1936 gevangen werd gezet, vertrok zijn moeder met andere familie naar Gogh. Eind augustus 1939 vluchtte hij als 15-jarige in zijn eentje met de trein via Nijmegen naar Gouda. Twee maanden later werd hij leerling bij de Joodse Jeugdfarm. Gabriël maakte zich grote zorgen over zijn vader.
Ontroerend is de brief die hij op eind oktober 1939 aan de Nederlandse koningin schreef, waarin hij vraagt of ze zijn gevangen vader Hugo naar Nederland wil laten emigreren. Hij legde nog een verklaring hierover af bij de Goudse politie. De Commissaris oordeelde, dat het allemaal niet zo’n vaart liep. ‘Ze konden toch naar de VS emigreren.’
Eind maart 1942 ging Gabriël in Amsterdam bij de Joodse Centrale voor Beroepsopleiding (JCB) een opleiding volgen als assistent landbouw. Half mei 1943 werd hij vastgezet in strafbarak 63 van Westerbork. Al snel volgde zijn deportatie naar Sobibor. Onmiddellijk na aankomst op 4 juni 1943 werd hij daar vermoord. Op 1 november 2022 gaf ik het verhaal over Gabriël al iets uitgebreider door met zijn foto en schrijnende brief.
Isaäc Nico Goudsmit (19), eind november 1923 geboren in Groningen, woonde twee jaar op de Jeugdfarm. Zijn vader had een papiergroothandel in Groningen.
Half augustus 1938 ging Isaäc als 14-jarige in opleiding op de Joodse Jeugdfarm. Zijn oudere broer Bram zat daar al vanaf juli en zou het jaar daarop naar het mandaatgebied Palestina emigreren. De jonge Isaäc bleef nog een jaar langer op het internaat.
Eind oktober 1940 ging hij naar de kibboets Beverwijk in Velsen. Dit was een hachshara-centrum op sterk religieuze grondslag, de mizrahi. De kibboets werd anderhalf jaar later gedwongen ontruimd in maart 1942. Mogelijk heeft Isaäc vervolgens weer een half jaar bij zijn ouders Rosa en Philip in Groningen gewoond. Begin oktober 1942 werd het gezin gevangen gezet in Westerbork. Half oktober volgde hun deportatie naar Auschwitz. Vader en moeder Goudsmit werden direct na aankomst vermoord. Isaäc zal nog dwangarbeid hebben verricht, hij stierf eind februari 1943. Zijn broer Bram overleefde.
Franz Hermann Selig Plato (21), geboren in Fulda half november 1920, woonde een klein jaar op de Joodse Jeugdfarm. In maart 1939 vluchtte hij naar Nederland. Begin mei 1939 werd hij als 18-jarige op de Joodse Jeugdfarm ingeschreven als leerling monteur. Hij zou er blijven er tot juni 1940. Wel woonde hij tussendoor een paar maanden op de Steinkade.
In het begin van de bezetting verhuisde hij naar Amsterdam. Daarna woonde hij in Utrecht op diverse adressen. Als in het buitenland wonende Duitse Jood werd hij in november het jaar daarop stateloos gemaakt door het Duitse naziregime.
Op 19 augustus 1942 werd hij gevangen gezet in Westerbork. Half september volgde zijn deportatie naar Auschwitz. Ruim honderd mensen van zijn transport moesten in Cosel de trein uit. Misschien heeft hij daar nog een maand dwangarbeid verricht totdat de dood erop volgde eind oktober 1942.
Fritz Adolf Heinemann (20), geboren in Hannover eind januari 1923, woonde met onderbreking twee en een half jaar op de Joodse Jeugdfarm. Zijn moeder Emilie Louise Salfeld werd weduwe in haar eerste huwelijk en had een zoon en een dochter uit dat huwelijk, Arthur en Lilly. In 1921 hertrouwde ze met Ludwig Heinemann en kreeg met hem zoon Fritz. Samen met oma Fanny vluchtte de familie in 1937 naar Den Haag.
Vanuit Den Haag kwam Fritz begin november dat jaar op 13-jarige leeftijd als tuinbouwleerling op de Joodse Jeugdfarm in Gouda. Hij woonde er intern tot begin november 1939. Vervolgens verbleef hij enige tijd in Den Haag en Naaldwijk. Misschien werkte hij in het Westland in de tuinbouw.
Omdat vanaf september 1940 buitenlandse vluchtelingen niet meer in de kuststreek mochten wonen, verhuisden Fritz en zijn familie twee maanden later naar Gouda. Fritz ging half november 1940 weer in de leer op de Joodse Jeugdfarm. Zijn familie woonde eerst in de Gravin Jacobastraat en verhuisden vandaar begin april 1941 naar de Krugerlaan 53.
Half mei 1941 trok de toen 18-jarige Fritz naar Enschede. Ook daar was een actief hachshara-centrum. Hij woonde daar net, toen de RAF op 13 juni een bom liet vallen op de Krugerlaan. Deze verwoeste een aantal huizen en doodde zijn ouders Ludwig en Emilie Louise en oma Fanny. Ze werden begraven op de Joodse begraafplaats op de Bloemendaalseweg. In de rouwadvertentie zie je de namen staan van Fritz, Arthur en Lilly.
Mogelijk werkte Fritz nog ruim een jaar in de buurt van Enschede op het land, maar uiteindelijk was er voor hem als Joodse jongeman geen ontkomen aan. Op 4 december 1942 werd hij vastgezet in doorgangskamp Westerbork. Vier dagen later volgde zijn deportatie naar Auschwitz. Op 28 februari 1943 werd Fritz vermoord, mogelijk nog na dwangarbeid. Lilly en Arthur overleefden.