Verhaal van Harrij Juras, Beile Juras-Mehrkrebs en Ignatz Schönfeld
Kuiperstraat 7, Gouda
Hier woonden Harrij Juras (37), Beile Juras-Mehrkrebs (31) en Ignatz Schönfeld (42). Harrij en Beile woonden twee jaar op dit adres, Ignatz acht maanden.
Harrij Juras werd op 25 oktober 1907 geboren in Berlijn. Hij emigreerde in 1933 vanuit Breslau naar Nederland en vestigde zich in Den Haag. Daar woonde hij vanaf 1934 op het Noordeinde samen met zijn moeder Minna.
De Poolse Beile Juras-Mehrkrebs werd op 26 april 1912 geboren in Jawornik. Ze kwam in 1938 naar Nederland en ging als 26-jarige jonge vrouw in Den Haag bij Harrij en zijn moeder wonen. Misschien werkte ze voor kost en inwoning, ze was naaister en moeder Minna coupeuse.
Toen buitenlandse vluchtelingen de kuststreek moesten verlaten, verhuisden Beile en Harrij naar Gouda. In februari 1941 eerst naar de Nieuwe Haven en op 11 maart naar de Kuiperstraat 7. Hier werd Beile de hoofdbewoner. Ook Ignatz Schönfeld kwam daar op die datum inwonen. Harrij en Beile trouwden eerst alleen kerkelijk, wanneer is niet duidelijk. Misschien kregen ze in Gouda uiteindelijk de benodigde papieren niet meer voor een burgerlijk huwelijk.
Beile werkte als naaister op de linnenkamer van het Centraal Tehuis en was daardoor gesperrt. Harrij was koopman en had een kousenreparatiebedrijf, misschien wel samen met Beile. Volgens zijn Joodse Raadkaart was hij ‘vlijtig en flink, voor alles te gebruiken’, zijn gezondheid was ‘goed’.
Vanaf half juni 1942 verleende hij volgens deze Raadkaart ‘hulp aan vertrekkenden’ (HAV). HAV-medewerkers van de Joodse Raad hielpen Joden om zich met de voorgeschreven uitrusting klaar te maken voor deportatie. Zo kon de deportatie per trein soepel verlopen voor politie, NS en het bezettingsbestuur.
Vanaf dat moment was Harrij ook koerier voor de Joodse Raad Amsterdam, hij werd op zijn Joodse Raadkaart: de ‘voornaamste medewerker van de JR Gouda’ genoemd. Waarschijnlijk haalde hij de Goudse deportatielijsten op van de Zentralstelle in Amsterdam, het Jodendeportatiebureau. Op basis hiervan kon de politie in Gouda de Joodse stadgenoten op naam arresteren en in groepjes per trein naar Amsterdam transporteren. Ik speculeerde al over het bestaan van een speciale deportatielijsten-koerier op pagina 260 in het slotdeel van mijn boek ‘Hier Woonden – Stolpersteine Gouda’.
Harrij’s beide functies voor de Joodse Raad laten het duivelse dilemma zien van de Joodse Raad-medewerkers. Je werkte mee aan de deportaties van anderen en kreeg zo zelf een Sperre, een tijdelijke vrijstelling van deportatie. Maar uiteindelijk ontkwamen ook de Joodse Raadmedewerkers niet aan de nazi’s.
Op de avond van 9 april 1943 moest Harrij samen met Beile mee bij de grote april razzia in Gouda. Vanaf het Centraal Tehuis ging de tocht met een lange trein met zo’n honderd mensen naar Westerbork. Ruim tien maanden zaten ze vast in dit doorgangskamp. Vlak na hun internering, op de 19de april, sloten ze hier een burgerlijk huwelijk. Het leven leek bijna normaal in het kamp, maar wekelijks vertrok een volgeladen Jodentransport naar het Oosten.
Op 7 juli 1943 schrijft Harrij een briefkaart uit Westerbork aan Herbert Hirsch van de Josephstraat in Gouda. ‘Hier ist alles noch in Ordnung’, schrijft hij. … ’Meine Frau liegt noch im Krankenhaus und hat es nicht leicht.’ …’Wertheimer und der Bruder von Seiffers lessen noch einmal herzlich grüßen.’ Over deportatie mocht je natuurlijk niet praten in briefkaarten het kamp uit. Felix Wertheimer werd op 29 juni gedeporteerd naar Sobibor, Saam Seijffers op 6 juli. Harrij gaf zo op versluierde wijze aan, dat beiden weg waren. Hij eindigt met: ’Schreib bald und sei herzlich gegrüßt von deine HJuras .’
Op Harrij’s en Beiles Joodse Raadkaarten lees je, dat zij beiden eigenlijk ‘bestemd’ waren voor Vught. Zelfs SS’er Franz Fischer bevestigde nog, dat er sprake was van een Sperre. Maar veel hielp hen dit niet, na tien maanden Westerbork volgde deportatie.
Harrij moest ervaren, dat Beile op 8 februari 1944 alleen mee moest met de gevreesde transporttrein. Waar de trein naartoe ging, wist men niet in het kamp. Direct na aankomst op 11 februari werd Beile vermoord in Auschwitz.
Twee weken daarna op 25 februari begon Harrij aan een één jaar durende lijdensweg. Zijn tocht voerde hem langs de nazikampen Theresienstadt, vervolgens Auschwitz eind september 1944 en Buchenwald begin oktober. Op 28 februari 1945 werd hij bij een dodenmars vermoord in Midden-Europa. Een jaar na zijn vrouw Beile.
Ignatz Justin Schönfeld (42) woonde acht maanden bij Harrij en Beile Juras-Mehrkrebs in de Kuiperstraat.
Ignatz werd geboren in Dornheim op 8 oktober 1899. In 1935 emigreerde hij naar Nederland vanuit Neurenberg, waarschijnlijk samen met zijn moeder Babette Schönfeld-Adelsdorfer. Eerst naar de Zeestraat in Den Haag en in oktober 1936 naar de van Speyckstraat.
Het kan zijn dat Ignatz in augustus 1938 in ondertrouw is gegaan met de niet-Joodse Evangelische Maria Regel. Zij kwam ook uit Neurenberg, emigreerde naar Nederland in 1934 en woonde vanaf 1936 op hetzelfde adres als Ignatz en zijn moeder. Een huwelijk tussen hen in Duitsland was toen al uitgesloten door de Neurenberger rassenwetten. Maria Regel moest vanwege een sterfgeval in de familie terug naar Neurenberg in 1939. Naar Nederland komen lukte kennelijk niet meer.
Vanuit Den Haag kwam Ignatz samen met zijn moeder noodgedwongen naar Gouda. Moeder Babette verhuisde naar het Centraal Tehuis op de Oosthaven. Ignatz woonde eerst een paar weken met Harry en Beile Juras-Mehrkrebs op de Nieuwehaven, vervolgens ging hij in maart 1941 met hen in de Kuiperstraat 7 wonen. Ook de Oosthaven 31 staat op zijn Joodse Raadkaart vermeld. Ignatz was sigarenwinkelier, meer algemeen koopman was hij volgens de Goudse Jodenregistratielijst uit 1941.
Al na acht maanden, op 2 november 1941, in de maand dat hij staatloos werd gemaakt door het Duitse naziregime, zette de Sipo in Rotterdam hem vast in het Haagseveer. Dit politiebureau fungeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog ook als arrestantencomplex. Hij zou een economisch delict hebben gepleegd, er was sprake van ‘smokkelwaar.’
Volgens zijn arrestatiekaart uit het Rotterdams Stadsarchief werd hij opgehaald uit het politiebureau op 4 februari 1942. Waar hij in de weken daarna zat is onduidelijk. Op 28 maart 1942 werd hij vastgezet in Buchenwald. Mogelijk kwam hij daar via Amersfoort: op een administratieve geldkaart van Buchenwald op zijn naam staat: ‘sendung Amersfoort.’
Op 5 juni 1942 werd hij overgebracht naar Mauthausen. In Nederland werd dat kamp indertijd vóór de Jodentransporten uit Westerbork zeer gevreesd. Hier werd hij ‘op de vlucht neergeschoten’ op 17 juni 1942. Dit was een standaardformulering. Van de trap naar de granietgroeve geslagen, vermoord met een gifinjectie of iets anders gruwelijks is ook mogelijk.
Maria Regel informeerde na de oorlog in beleefde en aanhoudende brieven naar het lot van Ignatz en zijn moeder bij het International Tracing Bureau. De ingehouden wanhoop over hun lot klinkt er in door. Hoe het Ignatz en zijn moeder was vergaan, nadat ze in 1939 moest terugkeren naar Duitsland, wist ze niet. Brieven werden gecensureerd. Zij was even oud als Ignatz en noemde hem bij zijn tweede naam Justin, kennelijk zijn roepnaam.
Moeder Babette was 74 toen ze in Sobibor stierf na de grote aprilrazzia van 1943, ze moest met hetzelfde transport Gouda uit als Harrij en Beile. In de stoep voor de Oosthaven 31 herinnert één van de 64 daar gelegen Stolpersteine aan haar.
Voor de Kuiperstaat 7 herinnert nu één Stolperstein aan Ignatz Justin Schönfeld.
Twee Stolpersteine herinneren aan het echtpaar Harrij en Beile Juras-Mehrkrebs.