Verhaal van Edith Roseij Beek

Lange Tiendeweg 54, Gouda

Edith Beek, een jong meisje uit Gouda

 

Edith werd op 21 april 1934 geboren in Oss. Haar vader was Arnold Beek, haar moeder Clara Betsy Beek-de Jong, haar vier jaar oudere broer heette Johan. In juni 1935 ging het gezin op de Lange Tiendeweg 54 in Gouda wonen, daar hield haar vader, die huisarts was, ook praktijk. Zo groeide de kleine Edith vanaf haar eerste jaar op in Gouda, en woonde met haar ouders en broer Johan zeven jaar in het huis op de Lange Tiendeweg.

Na mei 1941 mocht huisarts Beek alleen nog Joden als patiënt hebben, het gezin moest verhuizen naar de Burgemeester Martensstraat. Edith ging naar de openbare lagere school, maar in september 1941 – toen Joodse kinderen geen openbaar onderwijs meer mochten volgen – moest ze daar weg. Haar vroegere jufrouw Aberson gaf haar daarna privéles bij haar thuis.

Ouders en kinderen doken in oktober 1942 apart van elkaar onder. Arnold en Clara in Friesland, broer Johan op de Veluwe. Edith kwam in haar eentje terecht in Zwammerdam, bij predikante Abelia Gesina Günther. Ze was toen acht jaar en speelde gewoon met andere kinderen. Daarmee trachtte de dominee te bereiken, dat zo min mogelijk bekend werd dat ze Joods was.

De NSB-gezinde politieagent Jan Kool gaf haar echter aan. Op 22 april 1943, de dag na haar verjaardag, werd Edith samen met de predikante gearresteerd door leden van de Documentatiedienst van de Haagse politie. Volgens een Gouds politiebericht van 22 april zou ze naar Vught getransporteerd zijn. De predikante kwam dezelfde maand weer vrij. Eind juni kwam Edith in kamp Westerbork aan, daar verbleef ze in het weeshuis, barak 35. Ze liep roodvonk op, wat enig respijt gaf, maar op 16 november van dat jaar moest ze alsnog met transport 81 naar Auschwitz.

Direkt na aankomst werd ze daar vermoord op 19 november 1943.

Ediths ouders en broer overleefden. Een paar jaar na de oorlog was er een proces tegen verrader Kool, waarbij deze veroordeeld werd tot negen jaar gevangenisstraf. In het verslag hierover getuigde vader Arnold. “Ik meen thans wel te moeten aannemen, dat mijn dochtertje door de Duitse terreur in de bezettingstijd is overleden. Wij hebben hiervan veel verdriet, vooral om de onwetendheid waarin wij verkeren omtrent het lot van mijn dochtertje. Ik hoop, hoewel ik daardoor ons lief kind niet terug krijg, dat hij (de verrader) zwaar zal worden gestraft.”

“Mijn man vertelde me altijd, dat de Lange Tiendeweg 54 de plek was waar het gezin nog gelukkig bij elkaar was”, aldus de vrouw van Ediths broer Johan. Inmiddels ligt daar nu een Stolperstein. Ter herinnering aan het jonge meisje Edith Roseij Beek.