Plaatsingen 2011| 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023
In 2017 waren er in Gouda twee plaatsingen van nieuwe Stolpersteine.
Op zondag 12 februari plaatste de Duitse kunstenaar Gunter Demnig dertien stenen, op woensdag 12 juli plaatste Stichting Gouds Metaheerhuis in de persoon van bestuurslid Ramon Blenderman er één.
Het was een indrukwekkende ochtend waarop Gunter Demnig zijn nieuwe Stolpersteine plaatste in Gouda. Veel mensen trotseerden sneeuw en kou om op vijf plaatsen dertien verschillende mensen te herdenken. Enkele heel nabije familieleden waren aanwezig, zoals op twee adressen een dochter met familie. We hebben nu 221 herdenkingssteentjes op 51 plaatsen in de stad. De namen van evenzovele vermoorde Joodse stadgenoten zijn weer terug in de stad, zichtbaar op straat.
Burgemeester Schoenmaker was op alle vijf adressen van de partij en hield een speech bij het eerste adres, Turfmarkt 79, waarin hij het belang van het herdenken van de tragische geschiedenis van de Goudse Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog aangaf. Drie stadsdichters lieten hun gedichten over de Stolpersteine horen. Inez Meter, Klara Smeets en de huidige stadsdichter Hanneke Leroux, ieder kwam met een zeer eigen en treffend gedicht.
Het was te midden van resten sneeuw een mooie ochtend van bezinning op wat het lot van onze vermoorde stadgenoten indertijd betekende en nog steeds betekent voor ons nu.
Het eerste adres was de Turfmarkt 79. Hier plaatste Gunter Demnig vier Stolpersteine voor Jakob Izak de Leeuw (38), Margaretha de Leeuw-Gompers (34) en hun twee kinderen Anna Judik (10) en Abraham Izak (6). Zoals gebruikelijk ging Gunter Demnig zeer snel aan het werk, bijgestaan door echtgenote Katja Walter deze keer. Cees van Miert was standby. Flink wat mensen hadden zich verzameld voor het adres. De eigenaren van de woning waren in deze kou zo vriendelijk om ons te voorzien van thee, koffie en een stroopwafel. Ik heette iedereen van harte welkom.
Burgemeester Schoenmaker hield een mooie speech waarin hij aangaf hoe belangrijk het is dat de Stolpersteine naam en lot van de in de Tweede Wereldoorlog vermoorde Goudse Joden laten zien. Herdenken van het verleden schept ruimte voor de weg naar de toekomst van de stad. Ook benadrukte hij het educatieve belang van de herdenkingssteentjes. Hij eindigde met Inez Meters gedicht stolpersteine.
Hierna vertelde ik het verhaal over de familie de Leeuw-Gompers en toonde foto’s van hen. Koopman Jakob Izak de Leeuw werd geboren in Alphen. Margaretha Gompers kwam uit een Goudse familie, haar vader en oma waren hier al geboren. Margaretha Gompers en Jakob Izak (Jo) de Leeuw trouwden in 1929 in Gouda. Hun dochter Anna Judik werd hier geboren in 1932, hun zoontje Bram in Amsterdam in 1936.
In 1936 kwam het gezin weer in Gouda wonen, eerst in huis bij Margaretha’s ouders Levie en Anna Gompers-van Kloeten op de Lange Groenendaal en uiteindelijk vanaf december 1938 op de Turfmarkt. Anderhalf jaar woonden ze hier, in juni 1940 vertrokken ze weer naar Amsterdam, evenals haar ouders.
Voor Margaretha’s zuster Lea en haar gezin liggen al drie Stolpersteine op de Lange Groenendaal 82, voor haar neef Salomon Benjamin en zijn gezin liggen vijf Stolpersteine op de Wijdstraat 17. Voor haar oudere broer Joseph en zijn gezin zijn deze maand vier Stolpersteine in Tilburg geplaatst.
Donald Pagrach, voorzitter van de Stichting Gouds Metaheerhuis, en Karel Jongeling zeiden kadisj, een zo belangrijk gebed voor deze grafloze Joden. De aanwezigen legden de uitgedeelde kiezelsteentjes op de door Gunter Demnig geplaatste Stolpersteine. Demnig zelf was inmiddels alweer vertrokken naar het volgende adres.
Het tweede adres was de Hertzogstraat 3. Toen we hier aankwamen, te voet, per fiets of voorzichtig manoeuvrerend per auto door de gladde sneeuw, had Gunter Demnig hier al drie Stolpersteine geplaatst voor Manfred Linder (44), Elsa Linder-Gottlieb (34) en hun zoontje Leopold (7). Demnig was inmiddels al door naar het volgende adres.
Dichter Inez Meter stond te midden van de aanwezigen, evenals haar vroegere pupil Henk van den Berg van de kleuterklas, die ze als jonge kleuterleidsterstagiaire leidde. Ook bij dit adres werden we heel hartelijk voorzien van warme koffie.
Heel naturel droeg Inez Meter haar mooie gedicht stolpersteine voor, hier op de plek waar Leopold Linder had gewoond samen met zijn ouders. “Godlof hun namen worden gered, keren terug in de stad waar zij woonden, de weggevoerden…” Vervolgens vertelde ik het verhaal van het gezin Linder-Gottlieb, de jonge Leopold en Inez Meter.
Rond haar vijftiende jaar werkte dichter Inez Meter als kleuterleidster op de Prinses Breatrix-kleuterschool, een dependance van de Julianaschool in een benedenwoning op de Krugerlaan. Het was een kleuterklas met rond de dertig kinderen en zij stond daar voor als een piepjonge stagiaire. Inez herinnert zich nog allerlei kinderen uit haar klas, ook het Joodse jongetje Leopold Linder, ze noemt hem bij zijn roepnaam Poldi. Vader Manfred kwam uit Roemenië, moeder Elsa uit de Oekraïne. Ze woonden al langer in Nederland, de jongen werd geboren in Rotterdam.
Eind 1940 kwam het gezin in Gouda wonen in de Hertzogstraat 3, zo kwam Poldi in Inez’ kleuterklas terecht. In januari 1941 werd Poldi zes jaar. Normaliter zou hij in september naar de lagere school zijn gegaan, maar dit waren geen normale tijden. Door de anti-Joodse maatregelen van het naziregime mochten per 1 september 1941 de Joodse kinderen niet meer naar de openbare school.
Eind september 1942 werd het gezin aangehouden door de politie en op de trein naar Amsterdam gezet, vandaar moesten ze door naar Westerbork. Na deportatie uit Westerbork begin oktober werden moeder Elsa en Leopold direct om het leven gebracht in Auschwitz, vader Manfred het jaar daarop in Schöppenitz.
Henk van den Berg, die bevriend was geweest met Leopold Linder, vertelde hoe hij hier speelde met Polly, zoals hij hem noemde. Polly woonde schuin achter hem, de achtertuinen grensden aan elkaar, het jongetje had veel speelgoed herinnerde hij zich nog. Van zijn ouders had hij gehoord hoe er gegild werd, toen de familie werd weggehaald uit hun woning. Ook dat blijft je bij, nog altijd, vijfenzeventig jaar later.
Voorzitter Donald Pagrach van het Gouds Metaheerhuis en Karel Jongeling zeiden kadisj en de aanwezigen legden kiezelsteentjes op de door Gunter Demnig geplaatste Stolpersteine.
Op het derde adres, de Krugerlaan 149, kwamen Stolpersteine voor moeder Anna Witt-Cohn (60) en zoon Ernst Alfred Witt (32).
Hier heette ik onder meer (klein)dochter mevrouw Tanja Mak welkom, die samen met haar neef Joost Brouwer aanwezig was bij deze Stolpersteineplaatsing. Mevrouw Mak is als baby’tje ondergebracht bij pleegouders, de familie Mak, het waren vrienden van haar vader. Waarschijnlijk vanuit de gedachte dat ze bij hen veiliger zou zijn dan bij haar Joodse vader Ernst Witt en niet-Joodse moeder Mies Metselaar.
Haar grootmoeder Anna Cohn (60) werd in 1882 geboren in Königsberg. Ze trouwde met Hugo Witt in 1903, het echtpaar kreeg twee zoons, Ernst Alfred die in december 1910 werd geboren en Hans, die al voor de oorlog naar Palestina emigreerde en overleefde. Hun vader Hugo Witt overleed in 1925 in Berlijn. Ernst Witt kwam begin jaren dertig in Rotterdam werken bij het ijzerwarenconcern Schweitzer & Oppler en bleef na de machtsovername van Hitler in 1933 noodgedwongen in Nederland. Na drie jaar kreeg hij een betrekking bij Sideron, een dochteronderneming van het Schweitzer-concern. In september 1939 kwam Anna Witt-Cohn vanuit Berlijn in Den Haag wonen, in de Roelofstraat. Hier woonde toen ook haar zoon Ernst evenals zijn verloofde Mies Metselaar, met wie hij in 1938 in ondertrouw was gegaan.
In juni 1940 kwam mevrouw Witt-Cohn in Gouda terecht op de Krugerlaan 149, bij de weduwe Metselaar-Petit, de moeder van Mies en nog een tweede dochter Diny. Ook Mies en haar verloofde verhuisden toen waarschijnlijk naar dit adres. Van Ernst Wit weten we niet zeker of hij hier officieel gewoond heeft, er zijn wel adreswikkels gevonden van tijdschriften voor hem die aan dit adres zijn gericht.
In april 1941 kregen Ernst Witt en Mies Metselaar een kind. Of er sprake was van een huwelijk weten we niet, na 25 maart 1942 was dit niet meer mogelijk voor gemengde Joods/niet-Joodse stellen. Hun baby’tje brachten ze onder bij een vriend van Ernst en zijn echtgenote, het gezin Mak.
In september 1941 overleed de moeder van Mies. Haar dochter Diny trouwde die maand en bleef wonen op de Krugerlaan 149. In maart 1942 verhuisde Mies naar Rotterdam, waar zij in 1950 stierf.
Hoewel de firma Sideron pogingen ondernam om Ernst Witt voor deportatie te behoeden, werd hij december 1942 uit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en daar in februari 1943 vermoord. Begin november 1942 was zijn moeder Anna Witt-Cohn al gedeporteerd uit Westerbork, direct na aankomst in Auschwitz op 5 november 1942 volgde haar dood.
In 2005 kwam het Joods Historisch Museum in het bezit van twee grote hutkoffers van Ernst Alfred Witt met daarin allerlei persoonlijke zaken als een poëziealbum van zijn moeder Anna Witt-Cohn uit de jaren 1898-1900, verder onder meer familiefoto’s. Ook de adreswikkels van tijdschriften aan hem gericht op dit adres zaten in de koffers. Nabestaanden van Diny Piets-Metselaar troffen de hutkoffers aan op de zolder en schonken deze aan het museum.
Twee nazaten van Hans Witt, de oudere broer van Ernst die naar Palestina emigreerde, Eran en Naomi kwamen enkele jaren geleden naar het adres op de Kurgerlaan. Ze zeiden me indertijd zeer op een Stolperstein te hopen ter herdenking aan hun oma – over het wonen van Ernst Witt op dit adres hebben we het indertijd niet gehad. Nu liggen beide Stolpersteine hier voor het huis in de stoep.
Na dit verhaal toonde ik twee familiefoto’s, zeiden voorzitter Donald Pagrach van het Gouds Metaheerhuis en Karel Jongeling kadisj en legden de aanwezigen kiezelsteentjes op de door Gunter Demnig geplaatste Stolpersteine. Stadsdichter Hanneke Leroux hield mooi geconcentreerd haar kersverse gedicht Iedere steen een overwinning ten doop.
Het vierde adres was de Fluwelensingel 32, waar Demnig bij aankomst al een Stolperstein voor Andries Samuel van Wijnbergen (58) bleek te hebben gelegd.
Er was, terwijl wij nog op de Krugerlaan waren, op deze plek al een ceremonie geweest voor een aantal aanwezigen. Hierbij had mevrouw Brants-van Wijnbergen haar verhaal verteld over de dood van haar vader en Klara Smeets haar gedicht ‘Stolperstein’ voorgedragen.
Toch kwam mevrouw Brants met zoon en dochter vanuit de Chocoladefabriek weer naar de plek terug, alwaar we met een kleine groep mensen en de burgemeester verzameld stonden. Ik vertelde vervolgens het verhaal van Andries Samuel van Wijnbergen, die geëxecuteerd is door een Nederlandse SD’er.
Andries Samuel van Wijnbergen werd geboren in Schoonhoven in 1885. Zijn ouders waren Abraham van Wijnbergen en Hendrica van Dantzig. Hij was accountant van beroep. In 1916 kwam hij vanuit Brussel in Gouda wonen. Eerst op de Blekerssingel, na zijn huwelijk op de Fluwelensingel. Hij trouwde in 1935 in Den Haag met een niet-Joodse vrouw, Carolina Julia Adriana Hamerslag. Het echtpaar kreeg één dochter, Andrea Hermina, die werd geboren in mei 1936.
Het gezin Van Wijnbergen woonde in Gouda aan de Fluwelensingel 32. Hier had Andries ook zijn accountantskantoor. Naast zijn werk was hij lid van de Vrijzinnig-Democratische Bond, hiervoor zat hij in Gouda in de gemeenteraad. In 1940 werd hij door de Duitse bezetter van deze functie ontheven.
Door zijn huwelijk met een niet-Joodse vrouw was Andries van Wijnbergen vrijgesteld van deportatie. In de nacht van maandag 23 oktober 1944 werd hij thuis gearresteerd door enkele leden van de Landwacht. Als reden voor zijn arrestatie werd gezegd dat hij de Führer had beledigd. Bij huiszoeking werden in de potkachel halfverkoolde resten van een illegaal krantje gevonden.
De volgende ochtend heeft zijn echtgenote zonder succes geprobeerd hem vrij te krijgen. ’s Avonds werd Van Wijnbergen meegenomen naar een afgelegen landweggetje bij Moordrecht. Daar, bij de hoeve Nooitgedacht, schoot een Nederlandse SD-er hem dood. Indertijd was de Ringdijk grondgebied van Moordrecht, nu ligt hier de Proviciale Weg van Gouda. Een paar dagen na de moord moest zijn weduwe Carolina nog diezelfde dag haar woning verlaten.
We weten nu dat het Han Balvert uit Moordrecht was die hem met voorbedachten rade doodschoot. Zogenaamd omdat hij wilde vluchten. Jan Kompagnie heeft over deze SD’er het boek De Schrik van Gouda geschreven. Na de oorlog kreeg Han Balvert voor diverse oorlogsmisdaden levenslang opgelegd, waarvan hij er dertien heeft uitgezeten. Op de Stolperstein staan diens naam niet vermeld, omdat het om de herinnering aan het slachtoffer gaat en niet om de herinnering aan de dader.
Naast dit verhaal vertelde ik ook nog wat een mevrouw uit Gouda me mailde: “Op 24 oktober leg ik altijd een kleine bloemenhulde tegenover hoeve Nooit Gedacht. Er is nu haast niets meer van terug te vinden, en wanneer er eenmaal huizen staan weet niemand meer wat daar nog maar zo kort geleden heeft plaats gevonden. Ik vrees dat de mensen die het na kunnen en vooral willen vertellen er bijna niet meer zijn. Het blijft voor mij altijd nog jammer dat de heer Van Wijnbergen nog steeds geen steentje heeft voor zijn woonhuis.” Nu ligt deze Stolperstein hier eindelijk.
Klara Smeets droeg voor de tweede keer op deze plek haar mooie Stolpersteinegedicht voor, dat eindigt met “… een mens die moest verdwijnen, verschijnt in dit herdenken”. Daarna zeiden Donald Pagrach en Karel Jongeling kadisj en legden de aanwezigen kiezelsteentjes op de door Gunter Demnig geplaatste Stolpersteine.
Vijfde en laatste adres van deze koude februariochtend was de Elizabeth Wolffstraat 5. Hier woonden moeder Hertha Neumeyer-Hausdorff (54), haar dochter Valerie Käthe Neumeyer (28) en Max Katz (51).
Toen wij arriveerden bleek Gunter Demnig nog niet aanwezig. Gelukkig was hij telefonisch bereikbaar en meldde hij me dat hij er binnen vijf minuten zou zijn. Dat gebeurde, en al snel plaatste de nog steeds kwiek ogende kunstenaar de mooi glanzende steentjes met messing plaatje erop in de stoep. Hoe lang kan hij dit nog volhouden, vraag je je dan af. Tenslotte is hij nu 69 jaar en moet dit project op zijn minst fysiek toch een behoorlijke wissel op hem trekken.
Kleumend van de kou, maar vol volharding stond ook op deze plek een groepje geïnteresseerden en betrokkenen mensen. Mooi was de aanwezigheid van Peter Lok en zijn zuster, wier grootouders en vader hier gewoond hadden en bij wie de Duits-Joodse vluchtelingen onderdak vonden. Ik vertelde hier het volgende verhaal.
Hertha Neumeyer-Hausdorff werd geboren in 1888 Stuttgart. Maart 1913 trouwde ze met Ludwig Neumeyer, ze kregen in december 1913 één dochter, Valerie Käthe. Bijna zeven jaar later overleed haar echtgenoot Ludwig Neumeyer in München.
Dochter Valerie was van beroep hulp in de huishouding. Ze ging eerder dan haar moeder naar Nederland en kwam in juli 1937 als 23-jarige aan in Den Haag. In maart 1939 werd Hertha Neumeijer ingeschreven in Den Haag, waar ze op verschillende adressen woonde. In februari 1941 kwam ze samen met haar dochter in Gouda wonen op de Elizabeth Wolffstraat 5. Anderhalf jaar woonden ze op dit adres. Half november 1942 volgde hun deportatie naar Westerbork, een paar dagen later werden ze om het leven gebracht in Auschwitz.
Max Katz (51) werd geboren in 1892 in Guxhagen, van beroep was hij metaaldraaier. Hij trouwde in juli 1929 in Frankershausen met Henny Plaut. Het echtpaar had een zoon Rolf Bernhard (11) en een na zijn vlucht in maart 1940 geboren dochter Hilla (bijna 2). Echtgenote Henny en zoon en dochter vonden in februari 1942 de dood in het getto van Riga in Litauen.
In juni 1939 kwam Max Katz uit Düsseldorf in Rotterdam terecht. Eind februari 1941 werd hij ingeschreven in Gouda op de Elizabeth Wolffstraat 5. Hij vond de dood in Sobibor eind mei 1943.
En dan nog wat extra informatie op het grensgebied van feit en fictie. Cornelis Lok woonde als jonge man in zijn ouderlijk huis op de Elizabeth Wolffstraat 5. In de Tweede Wereldoorlog kwamen hier eerst moeder en dochter Neumeijer en vervolgens Max Katz inwonen. Na de dood van zijn vrouw in 1990 begon Cornelis Lok zijn belevenissen op te schrijven in romanvorm. Lok schreef over het gezin waarin hij opgroeide en de moeilijke werk- en leefomstandigheden in oorlogstijd. Hij goot zijn herinneringen in een romanvorm, met gedeeltelijk veranderde namen en gebeurtenissen.
In zijn onuitgegeven boek beschrijft Cornelis Lok levendig hoe moeder Hertha Neumeyer-Hausdorff en haar dochter Valerie Neumeyer bij het gezin in kwamen wonen en hoe dezen al snel ook onderdak vroegen voor Max Katz, die ze in het Joods bejaardentehuis op een stoeltje zittend hadden aangetroffen zonder vaste verblijfplaats.
Met een handkar met vele koffers kwamen moeder en dochter uit Den Haag in 1941 bij het gezin Lok terecht. Hertha was een wat gezette extraverte vrouw, Valerie een leuke verschijning met haar donkerblonde krullen, aldus Cornelis Lok. Max Katz had een kort stevig postuur en een vriendelijk gezicht met heldere ogen. Hij had alleen een koffer en tas bij zich. Zijn vrouw en zoon en na zijn vlucht geboren dochtertje waren nog in Frankfurt. Hij wilde naar Amerika proberen te ontkomen, daar werk zoeken in de metaal en dan zijn gezin laten overkomen. Ook Hertha Neumeyer wilde naar Noord-Amerika. Er bestaan inderdaad enveloppen van familie van haar uit New York, maar haar contacten daarmee en mogelijk verzoeken aan de Joodse Raad mochten helaas niet baten.
Het was risicovol met deze mensen in huis, maar ook gezellig. Max Katz schaakte met Valerie, Valerie leerde het aan Cornelis Lok. Max Katz zat vaak beneden bij moeder Lok en Cornelis boven met Valerie. Hij was voor haar haar kleine broertje en ook wel een beetje verliefd op haar, zo schrijft hij.
Moeder Hertha en dochter waren veel in het Joods Bejaardentehuis en werkten en hielpen daar. Wellicht hadden ze een Sperre. Later hielp Valerie misschien ook op het Joodse Schooltje. Moeder Hertha Neumeyer voelde zich opgesloten, wilde veel naar buiten en was te loslippig. Op een dag deed Hertha haar Jodenster af en ging opgemaakt en wel een glaasje drinken in een café waar ook Duitsers kwamen. Dat liep fout af, zij werd meteen meegenomen. Cornelis Lok en dochter Valerie Neumeyer zochten nog naar haar.
’s Avonds werd Valerie thuis uit haar kamer gehaald, de trap afgesleurd en een auto ingeduwd door twee Nederlandse Landwachters en een SS’er. Cornelis wilde helpen maar werd weerhouden door bekenden, want “zo breng je anderen in gevaar”, werd er gezegd.
Naast deze herinneringen in romanvorm van Cornelis Lok zijn er enveloppen van brieven bewaard. Drie technische boeken van Max Katz, waar Peter Lok, de zoon van Cornelis Lok, vaak inkeek als kind, zijn lang bewaard gebleven. Ze waren bedoeld voor de zoon van Max Katz, deze kwam echter ook om.
Peter Lok die er vandaag bij was met zijn zuster, mailde me: “Hoofdstuk 11 t/m 14 beschrijft de laatste periode van mijn vaders oorlogstijd in Gouda. Hij hield er een hevig oorlogstrauma aan over. Het grijpt toch weer aan, om te lezen over zijn leven en de tragische gebeurtenissen rondom de Neumeyers en Max Katz. En ook om tussen de regels door te lezen, wat er niet staat.”
Ook voor dit adres droeg Hanneke Leroux deze ochtend haar mooie nieuwe gedicht voor. Ik toonde een foto van moeder en dochter, daarna zeiden Donald Pagrach en Karel Jongeling kadisj en legden de aanwezigen kiezelsteentjes op de door Gunter Demnig geplaatste Stolpersteine.
Fijn dat Gunter Demnig rustig aanwezig was bij de laatste plaatsing van deze ochtend. Tijd om hem nog persoonlijk hartelijk te bedanken voor zijn geweldige project.
Hiermee was de zevende Stolpersteineplaatsing een feit. We hebben nu een spoor van 221 Stolpersteine op 51 plekken in Gouda.
Woensdagavond brak na een flinke regendag het zonnetje door toen we aan de Broekweg 2 begonnen met de plaatsing van een speciale Stolperstein voor Leo Klisser. Leo was het Joodse jongetje dat in de oorlog als onderduiker in het gezin Van den Berg werd opgenomen, werd verraden en op 7-jarige leeftijd stierf in Auschwitz.
Onderduikbroer Hendrik van den Berg kon aanwezig zijn, ook al stond hem de volgende dag een zware operatie te wachten. Naast zijn familieleden, kwamen aardig wat andere belangstellenden opdagen.
Ramon Blenderman, bestuurslid van de Stichting Gouds Metaheerhuis, haalde een stoeptegel voor het woonhuis van het gemaal Oostpolder in Schieland weg. Hij metselde vervolgens met zandcement de Stolperstein tussen acht grijze keitjes in, behendig alsof hij nooit anders had gedaan.
Ik vertelde de aanwezigen hoe ik via Facebook Stolpersteine.Gouda in contact kwam met de zorgzame thuiszorgverpleegkundige Rika Groeneveld. Ze schreef dat Hendrik van den Berg nog steeds treurde om Leo Klisser en dat hij zo graag een Stolperstein ter herdenking aan hem wilde. Voor Open Joodse Huizen Gouda 2017 maakte ik samen met Lucy Azatyan en Lotte Groenendijk de documentaire ‘Leo Klisser – sporen terug naar het verleden’. Vervolgens vroeg ik met spoed een Stolperstein aan. Nu ligt dit gedenksteentje eindelijk voor Leo’s onderduikadres op de Broekweg 2.
In mijn verhaal over Leo Klisser stipte ik Leo’s familieachtergrond aan, de onderduik van zijn ouders en broer in Driebergen, Leo’s onderduikperiode in Gouda bij de familie van den Berg, en de tragische afloop voor Leo en zijn ouders door nazigeweld.
Onderduikbroer Hendrik van den Berg, gezeten in een rolstoel, reageerde met knikjes en toevoegingen op wat ik vertelde. Het raakte hem zeer dat de Stolperstein er nu lag, ook het feit dat er zoveel mensen waren om samen met hem Leo Klisser te herdenken, emotioneerde hem.
Na de plaatsing van de Stolperstein en mijn verhaal, droeg ik het gedicht stolpersteine voor van dichter Inez Meter. Hierna zegden voorzitter Donald Pagrach en Karel Jongeling gezamenlijk kadisj, één van de belangrijkste Joodse gebeden, voor dit jongetje zonder graf. Tenslotte plaatsten de aanwezigen één voor één kiezelsteentjes rondom de Stolperstein.
Een mooi moment van herdenking voor de kleine Leo Klisser en een mooie plek om soms even bij stil te staan als u langs het Gouwekanaal komt.