Plaatsingen 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023
Op een waterkoude 26ste februari plaatste kunstenaar Gunter Demnig tien nieuwe Stolpersteine op vier locaties. Er liggen nu 208 Stolpersteine verspreid over 46 plekken door de hele stad. Kleine gedenkstenen met een messing plaatje erop, die de geschiedenis van de naar nu lijkt 388 in de Tweede Wereldoorlog vermoorde Joodse stadgenoten zichtbaar maken in de stad. Over dit bijgestelde aantal vertel ik onderaan meer.
Flink veel mensen hadden de kou getrotseerd op deze vroege vrijdagochtend en waren met hun warmte aanwezig bij de vier adressen. Oude getrouwen van de vorige plaatsingen zag ik, en ook nieuwe gezichten. In een mooie rustige atmosfeer werkte Demnig op elke plek stug door met zijn metselspecie, emmer, veger en schoonmaakdoekje. Zo nodig stenen op maat slaand met een hamer en beitel en overleggend welke steen waar moest liggen. Als altijd was hij gekleed in zijn werkpak met hoed en shawltje. Cees van Miert en Loet van Vreumingen stonden Gunter Demnig afwisselend bij.
Op elke plek was er een intro met een informatief verhaal van mij over de personen waar de Stolpersteine voor waren. Steeds zei voorzitter Donald Pagrach van de Stichting Gouds Metaheerhuis met Karel Jongeling kadisj – een zo belangrijk Joods gebed voor de doden- en rondde ik de plaatsing weer af. Donald Pagrach deelde kiezelsteentjes uit aan de aanwezigen om naar Joods gebruik op de Stolpersteine te leggen. Niels Vlot van de EO liep mee met de plaatsingen en interviewde me na afloop voor NPO Radio 5 over de Stolpersteine. Tenslotte stond bij de Van Swietenstraat onze ereburger en dichter Inez Meter, zij droeg haar steeds weer zo roerende gedicht stolpersteine voor.
Om 9.00 uur ’s ochtends had zich in de kou op deze mooie plek een flinke groep mensen verzameld voor de eerste plaatsing van de dag. Mooie geconcentreerde aandacht.
Demnig begon – eigenlijk zoals gebruikelijk – al ruim voor tijd met het plaatsen van vier gedenksteentjes voor Hans Kahlenberg (38) en Elsbeth Kahlenberg-Rosenberg (35) met hun jonge dochters Helga (10) en Henriette (7) en een gedenksteentje voor de weduwe Gertrud Brahn-Birnbaum (67). Anderhalf jaar woonden deze Joodse vluchtelingen op dit adres, maar ze waren ook hier niet veilig. Het gezin kwam om het leven op 21 mei 1943 in Sobibor, de weduwe op 5 november 1942 in Auschwitz.
Hans Kahlenberg was fabrikant van lingerie. Hij werd geboren in Wanfried in 1904. Moeder Elsbeth Kahlenberg-Rosenberg werd in 1907 geboren in Essen. Daar trouwden Hans en Elsbeth in mei 1931, hij was toen 26 en zij bijna 25 jaar. In Essen werd de oudste dochter Helga geboren op 27 juli 1932. Daarna zocht het echtpaar zijn toevlucht in Nederland, waarschijnlijk in de hoop dat daar een veiliger toekomst voor hen zou zijn. Dochtertje Henriette werd op 27 oktober 1935 geboren in Hillegersberg.
In februari 1941 kwam het gezin op de Hoge Gouwe 99 wonen. Helga ging, aldus Ies Cohen, op de Turfmarkt naar het Joodsche schooltje achter de sjoel. Misschien nam ze haar jongere zusje daar ook mee naartoe, het was in ieder geval niet ver. De brug voor het huis oversteken, linksaf en rechtsaf en ze was er. Je ziet haar lopen nu je de foto hebt gezien met haar geruite jurkje. Ies Cohen schreef over haar: “Voor zover ik weet hebben alleen mijn zuster en ik en een jongen Beek (zoon van de huisarts dokter Beek) het overleefd. Ik gedenk hier mijn klasgenootjes Helga Kahlenberg, Johnny Beek en Mirjam en Mozes Schenkolewski.”
Eind oktober 1942 moest het gezin naar Westerbork. Een half jaar later volgde hun deportatie met transport 64. In de trein zaten 2511 mensen onder wie 620 kinderen, ook Helga en Henriette. Direct na aankomst in Sobibor op 21 mei 1943 kwamen vader Hans, moeder Elsbeth en hun jonge dochters Helga en Henriette om het leven.
Gertrud Birnbaum werd geboren in 1875 in Schweidwitz; wie haar ouders waren, is onbekend. Ze trouwde met Moritz Brahn in november 1897, hij overleed in mei 1918 in Berlijn.
In 1939 kwam Gertrud als vluchtelinge aan in Nederland. Eerst woonde ze in Rotterdam, vervolgens ging ze naar Gouda. Op 25 februari 1941 kwam ze op het adres Hoge Gouwe 99 wonen. Zij arriveerde hier rond dezelfde tijd als de Kahlenbergs en verbleef hier ook zon anderhalf jaar. Zij moest al in september 1942 naar Westerbork. De 30e kwam ze daar aan, haar deportatie naar Auschwitz volgde op 2 november. Direct na aankomst werd ze daar vermoord op 5 november 1942.
Na afloop van mijn verhaal over het gezin Kahlenberg en de weduwe Brahn-Birnbaum zei Donald Pagrach samen met Karel Jongeling kadisj en legden de aanwezigen een voor een een steentje op elke Stolperstein. Ik rondde af en verwees naar de volgende locatie.
Tegen 9.25 uur plaatste Gunter Demnig temidden van een aandachtige groep mensen twee Stolpersteine voor het peutertje Ides Krill (2) en haar moeder Chana Krill-Anklewicz (34).
Chana Anklewicz werd in 1908 geboren in het stadje Lututow in Polen. Op haar dertigste trouwde ze in Antwerpen met Ozjasz Krill, het was maart 1939. Osjasz kwam uit Zmigrod, waar hij in 1904 werd geboren. Het echtpaar trok vanuit Antwerpen verder naar Den Haag. Op 23 maart 1940 werd daar hun dochter Ides geboren.
Dan lopen de sporen van Osjasz en Chana uiteen. Kleermaker Osjasz Krill heeft nooit in Gouda gewoond, er is geen persoonskaart van hem in het Streekarchief aanwezig. Hij overleefde de oorlog wellicht in de onderduik in Den Haag. In 1950 kreeg hij de Nederlandse nationaliteit.
Op 14 februari 1941 kwam Chana met haar dochtertje Ides op het adres Onder de Boompjes 65 in Gouda wonen. Ze woonden hier anderhalf jaar. Op haar Joodsche Raadkaart zie je dat ze eind oktober 1942 in Westerbork werden aangemeld. Twee weken later moesten moeder en dochter met transport 32 mee naar Auschwitz, in een trein met twintig wagons met 659 gedeporteerden waaronder 132 kinderen. Op 5 november 1942 werden ze daar vermoord.
Donald Pagrach zei samen met Karel Jongeling kaddiesj en las ik het gedicht ‘stolpersteine’ van Inez Meter en legden de aanwezigen steentjes op de net geplaatste Stolpersteine.
Rond 9.50 uur verzamelde iedereen zich op deze weidse plek, ook hier weer nieuwe gezichten. In de stoep voor het huis plaatste Gunter Demnig een Stolperstein ter gedachtenis aan Günther Bernstein (33).
Günther werd op 13 februari 1909 geboren in Berlijn. Zijn vader was Alfons Bernstein, van zijn moeder is alleen de voornaam Selma bekend. Vader Alfons kwam uit Mitau in Litouwen. Hij was bankier, woonde in Berlijn en werd vermoord in Auschwitz in januari 1943.
In 1935 kwam Günther naar Nederland. Eerst woonde hij in Den Haag. In februari 1941 moest hij als buitenlandse Joodse vluchteling weg van de kust en kwam hij in Gouda op De La Reylaan 24 wonen. Op 30 augustus 1941 verhuisde hij naar het van Bergen IJzendoornpark 3a. Daar woonde hij misschien wel als kostganger, het was een groot huis met veel inwoning. Van beroep was hij beursbediende of commissionair in effecten. Oorspronkelijk werkte hij in Amsterdam, maar als Jood mocht hij al snel zijn beroep niet meer uitoefenen.
Tien maanden heeft Günther Bernstein hier in huis gewoond, totdat hij op 6 juli 1942 werd gearresteerd. Via kamp Amersfoort werd hij als een van de laatsten naar Mauthausen gebracht en daar op 10 november 1942 vermoord.
Waarschijnlijk heeft hij zich niet gemeld voor de zogenaamde ‘werkverruiming in het Oosten’. Dit was een eufemistisch woord voor deportatie. Deze ‘werkverruiming’ was vanaf 26 juni 1942 verplicht voor Joden. Een week later, op 4 juli, kwam per post de oproep – het niet opvolgen daarvan leidde tot arrestatie. Misschien werd Günther daarom gearresteerd.
Na afloop van het verhaal over Günther Bernstein zei Donald Pagrach samen met Karel Jongeling kadisj, en legden de aanwezigen met zorg kiezelsteentjes op de Stolperstein.
N.B. In 2019 bleek na onderzoek van het Streekarchief Midden Holland dat de huisnummering in het Van Bergen IJzendoornpark in de loop der jaren is gewijzigd en de betreffende woning inmiddels nummer 9 heeft gekregen. De Stolperstein is daarom op 16 mei van dat jaar door Stichting Gouds Metaheerhuis in de persoon van bestuurslid Ramon Blenderman herplaatst, en ligt nu, twee huizen verder, voor de woning Van Bergen IJzendoornpark 9.
Naast de vertrouwde gezichten van de andere plaatsingen zag ik hier ook mensen uit de straat en buurt. Op dit adres plaatste Gunter Demnig twee Stolpersteine voor Jetje Carla Mogendorf (23) en Margarete Dieckhoff (38).
Jetje Carla Mogendorff werd geboren op 26 september 1921 in Gouda. Zij was de dochter van Abraham (Rode Bram) Mogendorff en Jeannette Waisvisz. Het huis op de Van Swietenstraat 3 was haar ouderlijk huis. Haar vader was firmant van Interlapin, een huidenhandel op de Karnemelksloot, zijn broers Isak en Jacques Mogendorff waren medefirmanten.
Carla volgde de Mulo, of misschien de HBS, op de Burgemeester Martenssingel, en deed tegelijk eindexamen met haar later ook vermoorde nichtje Ada Leefsma. Ze werd onderwijzeres, op een foto zie je haar samen met wat kinderen van het Joodsche schooltje. Mogelijk werkte ze ook als steno-correspondente.
In oktober 1942 doken Carla en haar ouders en zus Hetty onder, waarschijnlijk in Amsterdam, aldus Hans Suijs. Hij mailde me na de plaatsing dat ze hierbij geholpen is door haar hartsvriendin apothekersassistente Mieke Steensma. Dit meisje voorzag het gezin Mogendorff onder meer van voedselbonnen. Mieke moest dit bekopen met een helletocht langs concentratiekampen, maar overleefde desondanks en vertelde er later over op scholen.
Carla Mogendorff zelf werd in mei 1944 ingesloten in Westerbork in barak 67. Vandaar werd ze op 19 mei 1944 gedeporteerd naar Auschwitz. Op 30 september 1944 kwam ze om in Midden Europa, misschien deed ze nog enige tijd slavenarbeid in een satellietkamp van Auschwitz. Ze werd 23 jaar.
Carla’s ouders en zus Hetty overleefden de oorlog. Haar ouders gingen na de oorlog weer op de Van Swietenstraat 3 wonen en haar vader hervatte zijn firma Interlapin, nu zonder broer Jacques die in Dachau was omgekomen. Isak Mogendorff en echtgenote Sara Mogendorff-Meijer, de ouders van Carla’s vermoorde nichtje Simone, gingen weer om de hoek op de Kattensingel 42 wonen. Isak werkte weer als medefirmant van Interlapin. Beide gezinnen moesten verder leven met het verlies van één van hun twee dochters. Zo waren veel meer leden van de familie zwaar getroffen.
Margarete Dieckhoff (38) werd op 24 mei 1905 in Nieheim geboren. Ze had in Duitsland een naaiatelier, waar men voor gegoede dames werkte. In de oorlog werkte ze als dienstbode en huishoudster annex nanny.
Op 13 juni 1939 werd zij in Den Haag als vluchtelinge geregistreerd. Twintig maanden later, op 24 februari 1941, werd zij in Gouda ingeschreven op de woningkaart van de Van Swietenstraat 3. Anderhalf jaar woonde en werkte ze bij het gezin van Abraham Mogendorff, zijn vrouw Jeannette Waisvisz en hun twee dochters Jetje Carla en Hetty.
In het Bevolkingsadministratie staat in december 1942 V.O.W. vermeld voor het gezin Mogendorf-Waisvisz en Margarete Dieckhoff. Dat betekende Vertrek Onbekend Waarheen. Een opsporingsbericht van de politie was al in oktober uitgegeven voor Carla Mogendorff. Kortom men was ondergedoken. Naar ik nu bij de plaatsing hoorde: in Amsterdam met steun van Mieke Steensma, de vriendin van Carla. Eufemistisch werd dit in verhalen die ik heb gelezen over Margarete Dieckhoff ‘naar Zwitserland gaan’ genoemd.
Onder de valse naam Maria Landsheer kwam Margarete Dieckhoff nu op de Bodegraafsestraatweg 31 terecht in het grote gezin van de heer Kraan, zijn vrouw was kort daarvoor overleden. In dit gezin werkte ze als huishoudster en zorgde ze voor de kinderen. De zenuwarts Kits van Heiningen zou haar aan een persoonsbewijs op valse naam hebben geholpen.
Een NSB’er uit Reeuwijk verraadde haar en op 12 juli 1943 werd ze gearresteerd op dit adres. Op 29 juli werd ze in Westerbork geregistreerd in barak 67. Op 31 augustus volgde haar deportatie en op 3 september 1943 werd Margarete vermoord in Auschwitz. Gezinshoofd Kraan kwam enkele maanden in kamp Vught vast te zitten. De arts Kits van Heiningen werd in 1943 gearresteerd wegens hulp aan Joden, hij overleed later in Bergen-Belsen.
Onze Goudse dichter Inez Meter droeg haar ontroerende gedicht ‘stolpersteine’ voor. Heel vanzelfsprekend, alsof de woorden er altijd al waren.
Donald Pagrach zei met Karel Jongeling kadisj, de aanwezigen legden steentjes neer op de net geplaatste Stolpersteine, en ik rondde af.
Zo besloten we een ingetogen ochtend. Er waren vier mooie herdenkingen op deze zesde Goudse Stolpersteineplaatsing, herdenkingen aan al deze Joodse stadgenoten die niet mochten leven.