De Joden in Nederland

Al sinds de middeleeuwen wonen er Joden in Nederland. Op veel sympathie konden ze toen niet rekenen. Soms kregen ze bescherming, maar meestal werden ze gediscrimineerd. Wat voor veel bewoners van de Lage Landen gewoon was, was voor de Joden verboden. Ze mochten bijvoorbeeld geen land kopen of een synagoge bouwen. In de praktijk kwam het er op neer dat het meestal de plaatselijke machthebber was die beschikte over hun lot.

Men roemt vaak de tolerantie in Holland. Maar als we eerlijk zijn, is er niet zoveel reden om trots te zijn op de wijze waarop Joden tegemoet werden getreden. In de 14e eeuw kregen de Joden in Europa, en dus ook die in Nederland, de schuld van hongersnood en pest, een verschrikkelijke ziekte.

Ze werden vervolgd, aangevallen en soms uit­gemoord. De meeste steden verjoegen hun Joodse inwoners. Na 1500 waren er dan ook bijna geen Joden meer in ons land.

Karel V is een vroom katho­liek vorst en wil in zijn rijk het katholicisme uitbreiden. Hij treedt hard op tegen ketters. Zijn politiek richt zich in eerste instantie op het protestantisme en op de Turken, maar ook an­dere geloofsovertuigingen zijn niet welkom in zijn rijk.

In de tijd voorafgaand aan zijn heerschappij treedt zijn grootvader in Spanje hard op tegen de Joden. In 1492 werden alle Joden het Spaanse rijk uitgejaagd.

Ook Karel V treedt op tegen het Joodse volk. Door plakkaten in 1532 en 1549 heeft Karel V de Joden het verblijf in ons land ontzegd.

Zo scherpt hij het handelsverbod voor Joden in de stad Utrecht in 1546 aan.

In 1550 moesten alle ‘nieuwe kerstenen’ die niet langer dan zes jaar in ons land hadden gewoond binnen dertig dagen vertrekken naar elders. Met die ‘nieuwe ker­stenen’ werden de Marranen uit Portugal bedoeld. Marranen zijn Joden die onder druk tot het chris­tendom waren overgegaan, maar in het geheim vasthielden aan hun Joodse geloof en gebruiken.

Vanaf het einde van de zestiende eeuw werden Portugese Joden wel toegelaten in Amsterdam en ook elders. Hoogduitse Joden werden minder gastvrij onthaald in de zeventiende en achttiende eeuw.

Ds. Abraham Costerus behoorde tot de 39 personen, die door de Dordtse synode in staat geacht werden om de Bijbel te vertalen. Hij schreef Historie der Joden (1609) waarin staat dat hij een uitgesproken tegenstander is van godsdienstvrijheid voor Joden. Hij waarschuwt tegen het bedrog der Joden en licht zijn standpunt toe door te schrijven:

‘dat dese onreyne mense een openbare synagoge willen in dewelke sij hune dwase en sotte ceremonies oeffenen en hunne grouwelijcke Gods-lasteringhen tegen Christenen en de Christelijke overheden souden mogen uytspouwen.’

Alhoewel in ons land nooit een voorstel is gedaan de Joden te verdrijven verordende de Staten-Generaal wel de verboden:

• het christendom in woord en geschrift te smaden
• een christen tot het Jodendom te bekeren
• Joden seksuele omgang met christenvrouwen mochten hebben.