De Joden in Gouda

De Joden in Gouda

In 1712 werd een “keur” uitgevaardigd tegen de vestiging van Joden uit Duitsland. Deze werd op 25 oktober ‘ter puye van ‘t Stadhuys’ bevestigd:

‘Keure of waerschouwinge tegens het inkomen binnen dese stad van Vremde Hoogduytse Joden of Smoussen en het huysvesten van dien….’

Joden zouden namelijk verantwoordelijk zijn voor besmettelijke ziekten, inbraak en diefstal.

In de achttiende eeuw werden sporadisch Joden toegelaten in Gouda. In 1746 gaf het stadsbestuur opnieuw een resolutie uit, met de mededeling dat Joden uitgesloten waren van vestigingsrechten. Toen werd als argument genoemd dat ze veel nadeel toe brachten aan de neringdoende burgers. Economische motieven speelden dus toen ook al een rol: men duldde geen concurrentie!

Ondanks al die beperkende maatregelen wonen er aan het eind van de achttiende eeuw toch een aantal Joden in Gouda. In 1746 besloot de stadsraad zelfs dat Joden uitgesloten waren van alle vestigingsrechten. Desondanks woonde er aan het einde van de achttiende eeuw al een aanzienlijk aantal Joden in Gouda, die zich na de emancipatie in 1796 tot een gemeente organiseerden.

In 1798 krijgen ze eindelijk vrijheid van godsdienst. Dat is de Franse tijd. Volgens de regeling van de Bataafse Republiek krijgt iedereen, dus ook de Joden, gelijke burgerrechten. De tijd dat de Joden geen gelijke rechten hadden en door bijna iedereen met de nek werden aangekeken is dan voorbij. Ze mogen nu hun eigen leven leiden en voelen zich niet minder Gouds dan de andere Gouwenaars.

Maar tot die tijd kwamen de Joodse gelovigen voor hun gebedsdiensten bijeen in een achterkamer van de woning van de familie E. Cats aan de Lange Groenendaal. Dat waren ongeveer twintig gezinshoofden die vooral in die buurt woonden.

Synagoge

Op 14 december 1798 kopen ze de oude kerk van de Doopsgezinde Gemeente (de zogenaamde Water-landers) aan de Turfmarkt voor een som van 800 gulden. Het gebouw raakte al snel in verval en werd daarom afgebroken in 1823. De nieuwe synagoge (sjoel) werd op 14 september 1827 ingewijd. Voortaan konden de Joden daar op iedere Sjabbat uit de Thora lezen, hun gebeden uitspreken en hun liederen zingen.

Begraafplaats

Tot 1815 werden de overledenen in Rotterdam begraven. In dat jaar kregen de Joden toestemming een begraafplaats in te richten aan de Boelekade, nabij het huidige Kleiwegplein. Deze begraafplaats werd in 1846 en in 1856 uitgebreid. In 1930 werd een nieuwe Joodse begraafplaats in gebruik genomen aan de Bloemendaalse Verlaat, richting Waddinxveen.

Israëlitisch Oude Mannen en Vrouwenhuis

Sinds het midden van de 19e eeuw bestond er in Gouda een Joods bejaardentehuis. Het Joodse Armbestuur ging in 1841 een huis in de Groenendaal huren, voorlopig voor drie personen.
In 1848 werd een eigen huis betrokken aan de Turfmarkt. Omdat er meer en meer aanvragen van buiten Gouda voor dit ‘Israëlitisch Armhuis’ kwamen, werd in 1855 een groter huis aan de Turfmarkt gekocht; hier werd het ‘Israëlitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis’ gevestigd.

In 1893 werd weer een groter pand aan de Oosthaven B51- huidige nummering 31 – aangekocht. Op 5 juni 1894 werd het huis geopend en in gebruik genomen door dertien bewoners. Het pand wordt ingericht voor de opvang van ongeveer dertig ‘Israëlitische oude lieden’ uit Gouda en uit de rest van Nederland en de koloniën. Ook voor arme ouderen is er plaats in het tehuis. Uiteindelijk wonen er ongeveer 60 mensen in het Joods bejaardenhuis.

Het kreeg de naam ‘Centraal Israëlietisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis voor Nederland en de Koloniën’.

In 1917 kreeg het tehuis een nieuwe vleugel, terwijl het in 1932 van binnen geheel werd gemoderniseerd. Het kon toen plaats bieden aan zo’n vijftig bejaarden en ging ‘Centraal Tehuis voor Israëlieten in Nederland’ heten, kortweg CeTIN.

Catharinahoeve

In 1910 werd in Gouda de Joodsche Tuinbouw-, Veeteelt- en Zuivelbereidingsvereeniging opgericht op initiatief van de zionistische leider en Haagse bankier Jacobus Kann. Aanvankelijk was het aantal leerlingen gering. In de dertiger jaren werd de vereniging nieuw leven ingeblazen; In de villa Catharinahoeve aan de Ridder van Catsweg wordt in 1937 de Jeugdfarm, een boerderij, gevestigd. Joodse jongens en meisjes tussen 15 en 17 jaar leren er het land- en tuinbouw vak. Maar dat niet alleen: ze krijgen er ook lessen Hebreeuws en aardrijkskunde die bijna allemaal over Palestina gaan. De Jeugdfarm is dan ook geen gewone tuinbouwschool. De leerlingen hebben een droom: ze willen over een paar jaar naar Palestina, naar ‘het beloofde land’ om mee te helpen aan de opbouw van de Joodse staat. Het Israël, zoals wij dat nu kennen, bestond toen namelijk nog niet. In 1948 besloten  de Verenigde Naties tot de oprichting van de staat Israël.

Sociale leven

Naast het kerkbestuur en de kerkenraad, die zich tevens met de armenzorg bezighielden, waren in Gouda een begrafenisgenootschap, een Talmoed-studiegroep en een vrouwengenootschap actief. Voor de kinderen van de gemeente was er een Joodse school. Het grootste deel van de Joodse beroepsbevolking hield zich bezig met straathandel, huidenhandel en touwslagerij.

In Oudewater, dat in 1821 bij de Joodse gemeente Woerden was ingedeeld, heeft vermoedelijk rond 1835 een zelfstandige Joodse gemeente bestaan. Omstreeks 1877 werd deze Joodse gemeente bij Gouda gevoegd. De synagoge van Oudewater dateert van 1910 en is maar kort in gebruik geweest. De enige Joodse vereniging in de plaats was een vrouwenvereniging ter onderhoud van de synagogale voorwerpen.In 1935 werd de Joodse gemeente Oudewater bij die van Gouda gevoegd.

De Gouds-Joodse gemeen­schap in 1940 bestaat uit allerlei mensen met verschillende achtergronden. Zo verschillend, dat sommigen elkaar moeilijk of niet eens kunnen verstaan. Sommigen gaan dagelijks naar de synagoge aan de Turfmarkt; anderen komen daar nooit.

Aantal Joden in Gouda:

1790 ca. 100 | 1800 169 | 1840 347 | 1860 396 | 1890 413 | 1930 223 | 1940 ca. 500