Bezetting WOII

Bezetting

In mei 1940 wordt Nederland bezet door het Duitse leger. De nazi’s nemen meteen allerlei maatregelen. Een van de eerste is dat veel mensen, waaronder ook Joden, die in de buurt van de kust wonen, moeten verhuizen omdat woningen moeten wijken voor de opbouw van de kustverdediging. Een aantal van hen komt naar Gouda.

Bezet, bedreigd, geïsoleerd

De zorgelijke voorgevoelens die de Goudse Joden hebben in mei 1940, wanneer de nazi’s Nederland bezetten, blijken al snel terecht. Eerst worden alle ambtenaren in Nederland verplicht om een formulier in te vullen. Via deze ‘ariërverklaring’ wil de bezetter te weten komen wie er, volgens de rassen ideeën van de nazi’s, Jood is en wie niet. Hierna worden er allerlei regels ingevoerd, speciaal voor de Joden.

Vanaf 13 januari 1941 mogen de Goudse Joden bijvoorbeeld geen ‘eere-ambten’ meer vervullen.

Een maand later worden alle ambtenaren, die geen ariërverklaring konden invullen omdat ze Jood zijn, ontslagen. Het hoofd van een van de lagere scholen wordt ontslagen omdat hij met een Joodse vrouw is getrouwd.

Er komt een speciale school voor Joodse kinderen.

Met ingang van 3 mei 1942 moesten alle Joden van 6 jaar en ouder ter identificatie een zes puntige Davidster gaan dragen. Het gele lapje stof moest goed zichtbaar links op borsthoogte zitten, vastgenaaid op de kleding.

Grote delen van de dag mogen ze zich niet meer op straat vertonen. ’s Avonds en ’s nachts mogen ze niet meer naar buiten.

Het bord VERBODEN VOOR JODEN verschijnt op steeds meer plekken bijvoorbeeld bij de ingang van het Houtmans-plantsoen.

Op 24 juli 1942 moeten de Joden hun fietsen inleveren op het Stadserf aan de Turfmarkt.

Weggevoerd en vermoord

De Joodse gemeenschap vormde voor de oorlog een vanzelfsprekend deel van het leven in Gouda. Nu wordt dit steeds minder het geval. De aparte scholen en het verbod om in het zwembad, café of park te komen is nog maar het begin van alle ellende. Wat volgt is dat alle Nederlandse Joden op de trein worden gezet. Eerst worden ze verzameld (‘geconcentreerd’) in het kamp Westerbork in Drenthe of Vught. Daarvandaan worden ze verder vervoerd naar concentratie- en vernietigingskampen in Oost-Europa.

In die kampen worden ze vergast, vermoord of zó slecht behandeld, dat ze vanzelf dood gaan. Degenen die geluk hebben zijn nog in leven wanneer Duitsland zich in 1945 overgeeft.

Maar wat heet ‘geluk’, wanneer (een groot deel van) jouw familie vermoord is en je de rest van je leven gekweld wordt door herinneringen die zo’n pijn doen en waar geen enkel medicijn voor bestaat?

Na de verwijdering van de joodse kinderen van de openbare school werd er een joodse school opgezet, die tot april 1943 gefunctioneerd heeft. In de tweede helft van augustus 1942 begonnen de deportaties, waarbij de Duitse bezetter geholpen werd door de plaatselijke NSB.

Vrijwel alle joodse inwoners van Gouda werden weggevoerd en kwamen om in de kampen. Op vrijdag 9 april 1943 werden de bewoners en personeelsleden van het bejaardenhuis weggevoerd naar Westerbork. Het pand werd direct daarna ingericht als commandocentrum voor de nazi’s.

Met uitzondering van de directrice zijn alle bewoners korte tijd later in het vernietigingskamp Sobibor in Polen om het leven gebracht.

Het interieur van de synagoge werd volkomen vernield, de Torarollen en een aantal rituele voorwerpen waren verstopt en bleven gespaard.

Op 6 en 26 november 1944, werd het spoor rondom Gouda door de Britten gebombardeerd. Hiermee werd een belangrijk strategisch punt van de Duitsers vernietigd. Alleen was dat veel te laat want bijna alle Joden waren al opgepakt.

 

Drie verhalen

Mevrouw Texeira de Mattos

De jonge Amsterdamse verpleegster Sara Teixeira de Mattos wordt in 1936 directrice van het Joods bejaardenhuis in Gouda. ‘Er was geen paniek, eerder een soort gelaten­heid. Men ging zich aankleden en de rugzak die eigenlijk al klaar stond inpakken. Alle Joden die nog in Gouda woonden, werden eerst bij ons in huis verzameld en tegen 10 uur ging het in vrachtauto’s naar het station. Wij kwamen eerst om 5 uur in Rotterdam aan en hadden ’s nachts ergens tussen Gouda en Rotterdam op een emplacement gestaan. Met een tram ging het naar een voor mij onbekend station en voorlopig was Westerbork ons doel. Wij kwamen daar ’s middags om 3 uur aan. Ons transport bleek uit achthonderd personen te bestaan, te weten uit Rotterdam, Gouda en Den Haag. Men werd van de ene naar de andere barak gesleept en was doodmoe. ’s Avonds laat werd ons een bed, ergens drie hoog in een barak, die meer het aanzien had van een oude klerenzolder, aangewezen. Maar ik was moe en viel al vlug in slaap.’

Sara heeft het nieuws uit Duitsland de laatste jaren aan­dachtig gevolgd en weet dat de toekomst er somber uitziet. Al die maatregelen maken het leven al snel moeilijker. In 1942 worden Joodse bestuursleden van het tehuis, die niet op tijd zijn ondergedoken, naar concentra­tiekampen afgevoerd. Het is een kwestie van tijd voordat de Duitsers het tehuis zul­len ontruimen. Uit voorzorg laat Sara in de tuin daarom een geheime ontsnappingsdeur maken. Via het ‘Metaheerhuisje’ kun je bij die deur te komen. Dit is een gebouwtje waarin Joodse overledenen ritueel worden gewassen, aangekleed en in de kist worden gelegd.

Op 9 april 1943 hoort Sara Teixeira de Mattos dat er op station Gouda een extra grote trein klaar staat. Die kan alleen voor de bewoners van het tehuis bedoeld zijn.

Bijna alle andere Goudse Joden zijn al weggevoerd of ondergedoken. Na het avondeten vertelt Sara de bewoners en personeel van het tehuis wat ze gehoord heeft en dat ze zich moeten klaarmaken voor het vertrek. Later worden de oude mensen nog verder getransporteerd; naar Sobibor, een vernietigingskamp in Polen.

Sara Teixeira de Mattos overleeft de oorlog en kan na de oorlog terugkeren naar Gouda. Van de 55 weggevoerde bejaarden en het verzorgend personeel overleeft er één de oorlogsjaren. Op de dag dat het tehuis ontruimd werd, is mevrouw De Vries via de doorgang achter het Metaheerhuisje gevlucht: via dit huisje voor de doden heeft ze haar leven kunnen redden.

Edith Roseij beek

De negenjarige Edith Roseij Beek is een van degenen voor wie een Stolperstein is geplaatst. Op de Lange Tiendeweg 54 woonde ze met haar vader, moeder en broer. Haar vader had hier zijn praktijk als huisarts. Het gezin moest eerst verhuizen en vervolgens onderduiken. Edith apart van haar ouders en broer. Ze kreeg stiekem nog een beetje les op haar onderduikadres, maar werd verraden, opgepakt door een NSB’er en via Westerbork weggevoerd naar Auschwitz.

Voor Edith ligt nu een Stolperstein in de stoep voor het huis op de Lange Tiendeweg 54. Op deze steen staat haar naam, hoe oud ze geworden is en dat ze in Auschwitz om het leven is gebracht. Haar ouders en broertje overleefden de oorlog.

Wolfgang Weiss

Wolfgang Weiss is sinds 1939 leerling op de Jeugdfarm Catharinahoeve die onder de leiding van Manfred en Jansje (Schoschana) Litten-Serlui en de tuinbouwleraar Middelburg staat. Zijn ouders zijn in 1933 nazi-Duitsland ontvlucht. Wolfgang is een van de ruim twintig jongens en meisjes tussen de 15 en 17 jaar die op de Catharinahoeve worden opgeleid om straks in Palestina het land op te bouwen. Hij is gelukkig tussen zijn leeftijdsgenoten. De bewoners van de Jeugdfarm worden nog even ontzien vanwege het belang van de farm voor de voedselproductie. Maar ook hun trein zal binnenkort op het station staan te wachten. De leiding van de Jeugdfarm regelt, samen met buurman Dirk van Schaik, onderduikadressen voor de leerlingen.

Op 22 april 1943 moeten alle Jeugdfarm-bewoners zich melden voor transport naar kamp Vught. Géén van hen komt daar aan. Ze zijn allemaal ondergedoken. Om onder te duiken moet je van naam veranderen. Wolfgang Weiss heet daarom voortaan Jan Verhoek. Maar ook met een nieuwe naam blijft Wolfgang een vluchteling die van adres naar adres trekt. Even later moet hij opnieuw van naam wisselen: Jan de Groot heet hij nu. Onder die naam maakt hij uiteindelijk de bevrijding mee. Hij is een van de achttien overlevenden van de Jeugdfarm. Ondanks de uitgebreide voorzorgsmaatregelen, hebben zeven medeleerlingen van Wolfgang de oorlog niet overleefd.

Ook Manfred en Schoschana Litten keren niet terug uit de oorlog. Hun zoontje Gideon overleeft en vertrekt net als Wolfgang naar Israël. Na de oorlog verhuist Wolfgang Weiss naar Israël; naar het Palestina dat hij kent uit de lessen van de Jeugdfarm. Nog één keer verandert hij zijn naam: het Hebreeuwse Sjalom Weisz past beter bij een Israëliër dan het Duitse Wolfgang Weiss.