
Bergen-belsen.
Het is ergens in januari negentienvijfennegentig
Ik logeer in Bergen bij mijn tante en oom.
De broer van mijn vader en de tante die hier geboren is.
Vorige week ging ik met de trein,
van Gouda naar Amersfoort,
Van Amersfoort naar Hannover,
van Hannover naar Celle.
Van Celle met de bus naar Bergen.
De ironie ontgaat me op dat moment.
Bergen heeft geen eigen treinstation.
Het is ergens in januari negentienvijfennegentig
Ik ben hierheen gegaan omdat ik niet thuis wil zijn.
Alle dagen huil ik. Alle dagen zijn loodzwaar.
Alle dagen denk ik dat het beter is er niet meer te zijn.
Alle dagen lonkt de dood me met rust en vrede.
Misschien ziet de wereld er hier anders uit.
Het heeft hier de laatste dagen hard gesneeuwd.
Maar vandaag sneeuwt het niet.
De zon heeft de allergrootste moeite
om door de wolken heen te komen.
Soms lukt het, vaker is het loodgrijs.
Het is ergens in januari negentienvijfennegentig
Het is een dinsdag. Mijn oom werkt.
Mijn tante is bezig met de kleintjes
Ik heb de avond doorgebracht met het tekenen
van hangende en vallende mannen omdat dat
het enige is wat ik nu kan tekenen.
Ik wil naar buiten. Ik leen een fiets en ga.
De stad uit, naar de Lüneburger Heide.
Daar volg ik zonder er echt bij na te denken
een bijna onzichtbaar pad en sta ik onverwacht
voor de poorten van wat ooit een hel geweest moet zijn.
Er waren veel hellen. Deze heet Bergen-Belsen.
Het is ergens in januari negentienvijfennegentig
Er is niemand. Ik ben alleen.
Het heeft de laatste dagen hard gesneeuwd.
De heuvels zijn wit. Ik veeg met mijn handschoen de sneeuw van een steen.
“Hier Ruhen 1000 Toten – April 1945”
“Hier Ruhen 800 Toten – April 1945”
“Hier Ruhen 2500 Toten – April 1945”
Onder de witte heuvels liggen 70.000 mensen.
Die veel liever hadden willen leven dan ik.
Die zestig zouden zijn of zeventig.
Die gedachte ontgaat me niet meer. Verlaat me niet meer.
ik zak door mijn knieën. Ze worden nat.
Een kleine eeuwigheid later voel ik dat ik word weggestuurd.
Laat ons liggen jongen en leef.
Dat is de grootste eer die je ons kunt bewijzen.
De zon breekt extreem kort door de staalgrijze wolken.
Ik stap op de fiets en rij terug naar Bergen
Ergens in de buurt van “Bäckerei Meyer”
ben ik gestopt met huilen.
Het is ergens in januari negentienvijfennegentig
Ik wil nu alleen nog naar huis.
Ik kan naar huis.
–
Chris Bellekom – Stadsdichter van Gouda
Ter gelegenheid van de Nationale Holocaustherdenking 26 januari 2025